Matthijs Röling (Oost-Kapelle 1943)

Een realistische fantast.
Er zijn kinderen, die hoe jong zij ook zijn, weten wat zij willen worden. Voor Matthijs Röling stond vast: hij wilde professor worden, net als zijn oom Gé (professor aan de Rijks Academie Amsterdam). Op de lagere school moest en zou hij de beste van de klas in tekenen zijn en was dat ook, zonder moeite of twijfel.

‘”Mijn moeder heeft mij, ik zal een jaar of twaalf geweest zijn, eens gevraagd een hoekje van de tuin te tekenen waarop zij zeer gesteld was. Ik zou voor die tekening een rijksdaalder krijgen. Omdat het die middag pijpenstelen regende en ik niet in de tuin kon zitten, dacht ik de tekening wel uit mij hoofd te kunnen maken. De tekening werd afgekeurd. Het geeft aan dat ondanks de ruimte die ik kreeg er ook kritiek was. Het was een wijze les in mijn leven. Ik werd serieus genomen.”

Piero della Francesca en Paolo Ucello.
“Ik was veertien jaar toen ik voor het eerst het werk van Piero della Fransesca en Paolo Ucello zag. Ik ben van dat werk blijven houden, een voorbeeld optima forma. De kunstgeschiedenis op zich interesseert mij, misschien veel meer dan goed voor mij is. Geïnteresseerd zijn in andere culturen staat haaks op eigen creativiteit. Vanaf mijn geboorte heb ik mijn fantasieën gehad, zandkastelen gebouwd. Als kind speelde ik met blokken, bouwde ik onderaardse gangen en kunstmatige gangen. Het kost mij geen enkele moeite om trouw te blijven aan mijn kinderidealen. Wanneer ik ooit de middelen vind, dan tover ik een deel van mijn huis om tot een theater, waar men muziek kan maken. Een plaats waar mensen gewoon prettig feest kunnen vieren. Ik zou dan een decor willen bouwen met dezelfde principes als verwezenlijkt in het Theatro Olympico in Vicenza.”

Over kunst, een preek en een parabel.
Als bijna geen andere kunstenaar is Matthijs Röling in staat zijn succes los te laten en dat te gaan schilderen waarvan hij vindt dat daar nu de tijd voor gekomen is. Er is enige moed voor nodig om het publiek niet meer tevreden te stellen met datgene wat zij zo graag van ‘hun’ kunstenaar willen zien. Matthijs schreef in 1978 in Over kunst, een preek en een parabel (ISBN 9070239019) o.a. het volgende: “De kunstenaar kan niet voor zichzelf vechten zonder een bevel of opdracht van boven of buiten zichzelf. Hij kan alleen rechterhand zijn van wat een engel, een koning of de liefde hem opdraagt, waar een satyr, een regering hem toe verleidt, een demon of de angst hem toe dwingt.” En verder nog;”Kunst is een troosteres van eenzamen en ongelukkigen juist omdat zij de verhoudingen vervalsen kan, en de ongelijkheid van de mens bezingt, de strikte functionaliteit allen waardeert als deze zich onderwerpt aan hem die de natuur lief heeft, een absoluut niet in de eerste plaats op redelijkheid bedacht wezen.”

Bron: Matthijs Schilderijen. ISBN 9071403033 tekst: janna van zon
Literatuur:
Nederlandse realisten na 1950, Eindredactie: Wim Pijbes (ISBN 090-400-9560-4)


mathhijs-roling_01